Een gezond voedingspatroon bevat veel voedingsvezels. De term ‘voedingsvezel’ verwijst naar een groep stoffen (uit planten) die voor de mens niet te verteren zijn. Dat betekent dat ze niet worden opgenomen in de dunne darm. Ze komen in zijn geheel aan in de dikke darm. Bronnen van voedingsvezels zijn: (volkoren)brood, volkoren pasta, zilvervliesrijst, aardappelen, groente en fruit, muesli en peulvruchten. Wat doen vezels?
- In de mond stimuleren ze het kauwproces en daarmee de aanmaak van speeksel. Ook gaan ze plakvorming tegen door de schurende werking op de tanden.
- In de maag remmen ze de maaglediging, waardoor eerder een verzadigd gevoel ontstaat.
- In de dunne darm zorgen ze voor vertraging van de darmpassage. De absorptie van o.a. koolhydraten verloopt meer geleidelijk. Hierdoor zal de bloedglucosespiegel minder pieken vertonen. En ze binden galzure zouten en vetzuren om af te voeren.
- In de dikke darm bevorderen ze de uitscheiding van afvalstoffen door het vergroten en verzachten van de consistentie van de ontlasting door vocht aan te trekken als een spons en door de bacteriële groei te bevorderen. Uitscheiden van afvalstoffen verloopt hierdoor beter.
- Ze hebben een gunstig effect op de bloeddruk en het cholesterolgehalte. Hiermee verkleinen ze het risico op hart- en vaatziekten, en mogelijk diabetes type 2. Ook zijn er aanwijzingen dat ze het risico op dikke darmkanker verkleinen.